In de CROW 500 zijn richtlijnen opgenomen over diepteligging van kabels en leidingen. Hoe hard zijn die richtlijnen? Kunnen wij o.b.v. die richtlijnen een aansprakelijkstelling voor veroorzaakte schade afwijzen omdat de kabel niet op de ‘voorgeschreven’ diepte lag?
Onze reactie hierop is:
De diepteligging is geen harde regel. Er is geen wettelijke verplichting om een kabel/leiding op een bepaalde diepte te leggen. De ligging wordt dus bepaald aan de hand van vergunningen en toestemmingen. Zo’n vergunning/toestemming ziet niet op het voorkomen van graafschade, maar op het reguleren van de ligging. Er zijn hierdoor drie situaties die zich kunnen voordoen:
- De gemeente, als handhavende partij, komt erachter dat een kabel/leiding niet volgens de voorwaarden ligt. De gemeente kan handhavend optreden. Let op, dit is dus als er nog geen schade is, maar puur de constatering dat een kabel/leiding niet volgens de voorwaarden ligt.
- Er wordt schade veroorzaakt aan een kabel/leiding die te ondiep ligt. Hier geldt het schaderecht en het feit dat er in een vergunning een andere diepte is aangegeven kan niet worden ingezet om schuld aan te tonen. De vergunning beschermt namelijk derden niet, maar geldt als reguleringsmiddel tussen de vergunningverlener en de netbeheerder.
- Er wordt schade veroorzaakt aan een kabel/leiding die te ondiep ligt én de ligging ligt zo ver buiten het verwachtingspatroon dat het de grondroerder niet kan worden aangerekend dat hij de schade heeft veroorzaakt. Denk hierbij aan kabels die letterlijk in de asfalt laag liggen of in uitzonderingsgevallen een kabel die volgens de gegevens als een boring is aangebracht, maar in werkelijkheid direct onder het maaiveld is aangelegd in open ontgraving. In dit geval kan de grondroerder de aansprakelijkheid afwijzen.